Zen in tijden van corona

Virologen wisten al lang dat het er zat aan te komen. We waren op het nippertje ontsnapt aan SARS en MERS en de vogelgriep. Toen het bericht kwam dat er in Wuhan een nieuwe virale uitbraak was, dacht iedereen dat het ook deze keer wel snel zou overwaaien. Helaas.

Er is niets nieuws onder de zon. De mensheid heeft in de loop der geschiedenis steeds gekampt met epidemies. Wanneer de bevolkingsdichtheid te hoog wordt, krijgen kiemen de kans zich te verspreiden. Voeg daar de mogelijkheid aan toe om ons snel en in grote drommen over lange afstanden te verplaatsen, zelfs van continent naar continent.

We sputteren tegen. ‘Dit kunnen ze ons toch niet aandoen!’ Politici doen alsof ze met het virus kunnen onderhandelen en zoeken compromissen. Juristen spannen rechtszaken aan tegen de noodzakelijke maatregelen om de verspreiding van het virus in te dijken.

Maar met een virus valt niet te praten. Het is zelfs geen levend wezen. Het is een puur mathematisch gegeven: hoe groot is de statistische kans van overdracht?

Dat is heel confronterend. Maar het is niets nieuws. Het confronteert ons met onze vergankelijkheid, met onze kwetsbaarheid. Erger nog, het confronteert ons met onze illusie van onkwetsbaarheid.

Dagelijks worden mensen hiermee geconfronteerd. Ik heb het niet over corona. Er liggen altijd mensen op intensieve zorgen. Er worden altijd mensen beademd. Er zijn altijd mensen die in isolatie moeten. Er sterven altijd mensen aan ziektes waarvan ze het bestaan niet hadden kunnen vermoeden.

We proberen te leven alsof het niet zo is, alsof het ons niet zal overkomen. Meestal slagen we er lange tijd in om het ver van ons bed te houden. Tot het onszelf of onze dierbaren raakt.

Het enige verschil in de epidemie is dat het op een of andere manier ons allemaal raakt. De ene erger dan de andere, dat is zeker. Niet iedereen wordt ziek of verliest een dierbare. Maar de noodzakelijke social distancing raakt ons allemaal. We kunnen niet langer doen alsof, of moeilijk toch.

Het coronavirus confronteert ons met iets wat we altijd al wisten: dat het leven onzeker is. Kunnen we daarmee leven? Het antwoord is vanzelfsprekend: ja. De mensheid heeft er zolang ze bestaat mee geleefd. Maar misschien niet altijd met evenveel mededogen en wijsheid.

Onlangs stelde iemand mij de vraag: Wat is een spiritueel mens? Zelf vermijd ik doorgaans het woord spiritueel, omwille van alle misverstanden die het kan oproepen. Maar ik begreep de vraag wel.

Mijn antwoord was, bij gebrek aan een beter woord: een spiritueel mens is voor mij iemand die wijs weet om te gaan met onze behoefte aan zekerheid en het feit dat niets zeker is.

Het is een middenweg tussen twee valkuilen. De eerste valkuil is zinloosheid. Wat voor zin heeft het nog als we toch allemaal moeten sterven? Waarom zouden we ons uitsloven als het toch slecht afloopt? Waarom zouden we iets opbouwen als het toch vergaat? Waarom zouden we ons aan iemand hechten als we uiteindelijk toch zullen moeten afscheid nemen?

Ik heb zoveel mensen ontmoet die leven met een uitzichtloos gevoel van zinloosheid. Het is slopend. Het zuigt alle energie uit ons leven. Waarom zouden we nog?

De andere valkuil is valse zekerheid. Het komt allemaal wel goed. Een of andere hogere macht zal ons redden. In dit leven of in een volgend. We verzinnen zekerheden waar er geen zijn. En hoe meer de feiten die zekerheid tegenspreken, hoe krampachtiger we ons vastklampen aan de illusie van zekerheid.

Een theoloog zei mij ooit, in een pleidooi voor religie, dat mensen nu eenmaal behoefte hadden aan illusies. Ik herinner me dat die zin bij mij aankwam als een persoonlijke belediging, ook al ging het helemaal niet over mij persoonlijk.

Voor mij betekende religie of spiritualiteit, bij gebrek aan betere woorden, de bereidheid om de onbestendigheid van de werkelijkheid onder ogen te zien. Zonder franje, zonder illusie, zonder wanhoop.

Dat is waar zen over gaat. Je mag het ook mindfulness noemen en iemand anders zal weer andere woorden hebben. Iedere cultuur, ieder tijdsgewricht heeft zijn woorden. Het maakt mij niet uit hoe je het noemt. Het maakt mij niet uit of je er de woorden god of boeddha of wetenschap voor gebruikt.

Het komt erop neer om temidden van de werkelijkheid waarin we leven, waarin we ons engageren, waarin we onze verantwoordelijkheid opnemen, om daar middenin te gaan zitten en even te stoppen. Om even niet te weten, zonder zekerheden, zonder overtuigingen.

Die openheid is niet alleen wijsheid. Het is de bron van alle mededogen. We verliezen ons mededogen maar als we ons afsluiten. Wijsheid en mededogen zijn onlosmakelijk verbonden. Als we het weten afleggen en bereid zijn om te kijken wordt zichtbaar wat nodig is. Wijsheid en mededogen roepen op tot handelen.