Als een bende idioten

In de Hymne aan de Wijsheid voorbij alle wijsheid zingen we:

Wees gegroet. Voor allen die vol moed en groot van hart zijn
en het heil van anderen beogen
ben Jij een Moeder die tot leven baart,
en voeden blijft en steeds in liefde koestert
.

En terwijl we zingen, schiet mij een verhaal te binnen zoals ik er de voorbije jaren tientallen gehoord heb.

Een man, het had evengoed een vrouw kunnen zijn, zit al enkele maanden thuis met een burn-out. Ruim een jaar ervoor had hij de leiding gekregen over een afdeling waarvan het vorige hoofd bij een tragisch ongeval om het leven was gekomen. De afdeling blijkt een puinhoop en hij zet er zijn schouders onder. Hij weet zijn mensen te enthousiasmeren en iedereen werkt gedreven mee. Zijn vrouw en zijn vrienden worden wel ongerust en vragen zich af of hij niet te veel hooi op zijn vork neemt. Maar hij kan het aan. Hij is trots op wat hij bereikt heeft.

Bij de evaluatie met zijn directe chef is het enige dat in de buurt van een compliment komt, de opmerking dat het voor het bedrijf maar goed uitkwam dat het vorige hoofd verongelukt is. Vervolgens krijgt hij te horen dat de afdeling moet worden afgeslankt en dat hij moet beginnen met een aantal mensen op een zijspoor te zetten om ze dan na enkele maanden gemakkelijker te kunnen ontslaan. Hij mag er op dit ogenblik vooral niets over zeggen om geen onrust te creëren.

‘Maar dat is toch onmenselijk,’ zegt hij.
‘Met menselijkheid kom je in deze wereld niet verder,’ is het antwoord. ‘Als je hier wilt werken, moet je een olifantenvel hebben. Dat hebben we allemaal ooit moeten leren.’ Hij is daarna nog twee dagen komen werken. Toen is hij gecrasht.

En hier staan wij als een bende idioten mooie liedjes te kwelen over ‘allen die vol moed en groot van hart zijn en het heil van anderen beogen’ in een wereld waar je met menselijkheid nergens komt. Het is allemaal zo vanzelfsprekend. Je moet hard zijn. Het is crisis voor iedereen. Je hebt geen keuze. Als jij het niet doet, doet iemand anders het…

Onlangs verscheen van ‘tijgermoeder’ Amy Chua een nieuw boek. In haar eerste boek hield ze een pleidooi voor een harde opvoeding waarin je kinderen geen tijd laat verliezen met spelletjes en verjaardagsfeestjes, maar hen alleen dingen laat doen waarin ze kunnen excelleren. In haar nieuwe boek gaat ze hierop verder en probeert ze te verklaren waarom sommige bevolkingsgroepen in de Verenigde Staten het zoveel beter doen dan andere. De drieslag voor het succes is:

1. Alle succesvolle groepen denken dat ze exceptioneel of uitverkoren zijn.
2. Tegelijkertijd zijn ze onzeker, hebben ze het gevoel steeds tekort te schieten.
3. Ten slotte beschikken ze over een grote discipline.

De drie kenmerken vloeien logisch uit elkaar voort. Een torenhoog ideaal waarvan je diep vanbinnen weet dat je er nooit aan kunt beantwoorden, maar dat de motor wordt voor een eindeloos doorgaan. Maar wat is succes? Deze drieslag mondt uit in een bodemloos tekortschieten. Tot daar nog aan toe, maar in dat eindeloos doorgaan verliezen we alles uit het oog wat niet in de directe lijn ligt tussen waar we nu staan en het vermeende succes. Zo verliezen we uiteindelijk ook onze menselijkheid uit het oog.

Terwijl op hoog niveau processen gevoerd worden over misdaden tegen de menselijkheid, zien we in onze onmiddellijke leefomgeving de menselijkheid uit de common sense wegglippen.

En wat met onze kinderen? Directies zitten met de handen in het haar over de aanpak van pesten op school. Af en toe verschijnt het in de media naar aanleiding van een verschrikkelijk YouTube-filmpje waarin een tiener door klasgenoten afgetuigd wordt, of na een tragische suïcide. Maar wat willen we in een wereld waar ouders te horen krijgen dat je om ergens te komen, je menselijkheid moet opgeven? Wat is het ergst: dat je kind gepest wordt, of als het zelf pest? Als je kind gepest wordt, is dat afschuwelijk, maar als het zelf gaat pesten, geeft het op zijn beurt zijn of haar eigen menselijkheid op.

Het meest extreme voorbeeld van Amy Chua’s drieslag vind ik in de autobiografie van Rudolf Höss, kampcommandant van Auschwitz. Ik ben het boek ooit in Auschwitz beginnen te lezen om te begrijpen hoe iemand zo kan ontmenselijken dat hij tot zoiets ergs in staat is. Het is bloedstollend. Aan het begin beschrijft hij dat hij, als SS-officier vol hooggespannen idealen, het gevoel had door zijn meerderen slechts als tweederangs bekeken te worden en hoe zijn aanstelling in Auschwitz hem de kans gaf zich te bewijzen. Wat mij vooral naar de keel grijpt, is het bevlogen idealisme waarmee hij schrijft. Als het boek ging over het oprichten van een hospitaal ergens in het oerwoud, zouden we het vol bewondering lezen.

Nog bloedstollender wordt het als Höss vertelt dat er bij de soldaten veel suïcides voorkwamen omdat ze het niet aankonden om op een menigte mensen te moeten schieten, zeker als er vrouwen en kinderen bij waren. Hij beschrijft de toevallige vondst van Zyklon B als een geschenk uit de hemel omdat het niet enkel het logistieke maar ook dit menselijke probleem oploste. Hoe ver kunnen we ontmenselijken voordat het leven zelf onmenselijk en ondraaglijk wordt? We hoeven hiervoor niet in God te geloven, noch in reïncarnatie, noch in de Rede. Dit gaat over onze menselijke natuur, onze fundamentele menselijkheid.

Ook zen heeft zijn oorlogstrauma’s. Er is veel geschreven over hoe ‘verlichte’ zenmeesters ten tijde van de Tweede Wereldoorlog opriepen tot een zelfloze eenwording met de Japanse keizerlijke familie om de suprematie van Japan te verdedigen en zonder spoor van mededogen de vijand te doden. De verlichting als massavernietigingswapen. De klassieke zentriade van groot vertrouwen, grote twijfel en grote vastberadenheid kun je lezen als een doorslag van Amy Chua’s succesformule. Dan zitten we op ons kussen als een bende kamikazepiloten, letterlijk of figuurlijk, de dood van ons ego te bewerkstelligen.

En wij, wij staan hier als een bende idioten tot Prajnaparamita te zingen:

Wees gegroet. Voor allen die vol moed en groot van hart zijn
en het heil van anderen beogen
ben Jij een Moeder die tot leven baart,
en voeden blijft en steeds in liefde koestert.

En juist daarom kiezen we daarvoor, omdat we onze menselijkheid niet willen verliezen, omdat iets in ons beseft dat we doodgaan als we dat opgeven, omdat we onszelf in de spiegel en in de ogen van onze kinderen willen kunnen blijven zien.

Prajnaparamita is geen tijgermoeder. Zij voedt en koestert in liefde. Een moeder vertelde mij hoe ze bij haar doodzieke kindje waakte en hoe hij prevelde: ‘Mama stoel zitten, mama stoel zitten.’ Het is de meest ontroerende meditatie-instructie ooit. Wat doen we als we niets meer kunnen doen? Aanwezig blijven. In liefde en mededogen aanwezig blijven.

Kunnen we op deze manier bij onszelf zitten? Als een ‘moeder die tot leven baart, en voeden blijft en steeds in liefde koestert’? Kunnen we hier ons olifantenvel afleggen en kwetsbaar zijn? Kunnen we hier verdriet, vreugde, wroeging, angst, wat dan ook… toelaten en mens zijn?

Dan is groot vertrouwen dat diepe verlangen van een kind naar zijn moeder. Dan is grote twijfel de grenzeloze openheid van de Wijsheid voorbij alle wijsheid. Dan vinden we hierin de moed en de vastberadenheid om onze menselijkheid niet op te geven en misschien onverwachte keuzes te maken. Niet omwille van een of andere moraal of gebod, maar omdat we gewoon niet anders kunnen. Omdat een olifantenvel een mens niet past.

November 2014